Zulfikar Ali Bhutto

Zulfikar Ali Bhutto
Zulfikar Ali Bhutto
Geboren 5 januari 1928
Larkano (Brits-Indië)
Overleden 4 april 1979
Rawalpindi (Pakistan)
Politieke partij Pakistan Peoples Party
Partner Shireen Amir Begum
Begum Nusrat Ispahani
President van Pakistan
Aangetreden 20 december 1971
Einde termijn 13 augustus 1973
Voorganger Yahya Khan
Opvolger Fazal Ilahi Chaudhry
Premier van Pakistan
Aangetreden 14 augustus 1973
Einde termijn 5 juli 1977
Voorganger Nurul Amin
Opvolger Muhammad Khan Junejo
Portaal  Portaalicoon   Politiek

Zulfikar Ali Khan Bhutto (Urdu: ذوالفقار علی بھٹو) (Larkano (Sindh, destijds Brits-Indië), 5 januari 1928Rawalpindi (Punjab), 4 april 1979) was een Pakistaanse politicus. Van 1971 tot 1973 was hij president en van 1973 tot 1977 premier van het land.

Levensloop[bewerken | brontekst bewerken]

Hij was afkomstig uit een rijke grootgrondbezittersfamilie en studeerde rechten en politicologie in de Verenigde Staten en aan de Universiteit van Oxford, Verenigd Koninkrijk. Na zijn terugkeer in Pakistan (1953) was hij advocaat en later docent staatsrecht, alvorens hij de politiek inging.

Minister[bewerken | brontekst bewerken]

In 1963 werd Ali Bhutto minister van Buitenlandse Zaken onder president Ayub Khan. Hij raakte spoedig in conflict met de president, die het niet eens was met Bhutto's pro-Chinese koers (China en de Verenigde Staten zijn traditioneel de bondgenoten van Pakistan, terwijl Rusland traditioneel gezien de bondgenoot is van Pakistans aartsvijand India). Maar bij het uitbreken in Peking van de Culturele Revolutie leek het Ayub beter enige afstand tot het bewind van voorzitter Mao te nemen. In 1966 werd Bhutto als minister ontslagen.

In 1967 richtte hij de links-populistische Pakistan Peoples Party (PPP) op, die een islamitisch-socialisme voorstond.

In 1970 behaalde de PPP van Bhutto de meeste stemmen in West-Pakistan, maar werd niet de grootste partij: de Oost-Pakistaanse (thans: Bengalese) Awami Liga van sjeik Mujibur Rahman behaalde meer stemmen.

President en premier[bewerken | brontekst bewerken]

Bhutto's vasthoudendheid op het punt van de eenheid van Pakistan was een van de factoren die leidden tot de burgeroorlog in Oost-Pakistan en de daarop volgende afscheiding van Bangladesh. Na de verloren Indo-Pakistaanse Oorlog van 1971 en de onafhankelijkheid van Bangladesh trad de militaire president Yahya Khan af en werd Ali Bhutto op 20 december 1971 president.

Bij een grondwetswijziging werd in 1973 het parlementaire stelsel hersteld en Bhutto werd premier. Zijn regering herstelde ook de autonomie van de Pakistaanse provincies en de bevolkingsgroepen en gaf Pakistan een islamitisch karakter (Bhutto was een aanhanger van het islamitische soefisme). Zijn autoritair beleid deed de onrust in het land toenemen[1].

Terdoodveroordeling[bewerken | brontekst bewerken]

Bij de verkiezingen van 1977 behaalde de PPP een grote verkiezingszege. Desondanks beschuldigde de oppositie Bhutto van verkiezingsfraude en manipulatie van de uitslag. Zijn legerleider generaal Mohammed Zia-ul-Haq bracht samen met collega-militairen in juli 1977 Bhutto ten val. In september 1977 werd Bhutto gearresteerd. Hij werd ervan beschuldigd opdracht te hebben gegeven om een politieke tegenstander te vermoorden. In maart 1978 werd hij ter dood veroordeeld. Vanuit de gevangenis spoorde hij zijn dochter, Benazir Bhutto, aan om zijn politieke carrière voort te zetten.

Het vonnis werd in februari 1979 in hoger beroep bevestigd. Ondanks internationale protesten werd hij in april 1979 op 51-jarige leeftijd opgehangen.

Oeuvre[bewerken | brontekst bewerken]

  • The myth of independence (1969)
  • The great tragedy (1971)