Weerschip

Het weerschip de MS Polarfront
Bioscoopjournaal uit 1951. Vanuit de haven van Rotterdam vertrekt het weerschip "Cumulus" naar zijn ligplaats op de Atlantische Oceaan waar het zijn centrale taak gaat vervullen: het verzamelen en verstrekken van meteorologische gegevens en het steun verlenen aan de trans-Atlantische luchtvaart. Beelden van de dagelijkse werkzaamheden aan boord van het schip.

Een weerschip was een schip dat op een bepaalde positie lag op de oceaan voor dienstverlening aan overvliegend luchtverkeer en waar meteorologische en oceanografische metingen werden uitgevoerd. Met andere woorden: de schepen waren vooruitgeschoven posten ten behoeve van de meteorologen in Europa. Vanaf het begin werd deze dienst onder meer gefinancierd door Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) en elke luchtvaartmaatschappij die over de Atlantische Oceaan vloog. De navigatie van vliegtuigen was toen nog niet zo nauwkeurig als tegenwoordig met GPS. De vliegers maakten contact met de weerschepen om hun geschatte positie te laten controleren door de radaroperator aan boord van het schip. De radiodienst van de weerschepen was onderdeel van de luchtverkeersleiding in hun thuisland. Voor Nederland waren de marconisten personeel van de Rijksluchtvaartdienst, afdeling Luchtverkeersbeveiliging.

Het KNMI leverde zeven waarnemers van de radiosondedienst uit De Bilt, die aan boord hetzelfde werk deden als in De Bilt, zoals viermaal per dag de weerballon oplaten en elk uur een weerrapport samenstellen. Al deze informatie werd door de marconisten (radiotelegrafisten) in morse naar Meteo Bracknell in Engeland geseind.

Sinds 1975 werd de rol van weerschepen steeds meer teruggedrongen door weersatellieten en weerboeien. In 1975 werd de dienst overgenomen door de Wereld Meteorologische Organisatie. Het aantal oceaanstations werd wegens geldgebrek en andere investeringen beperkt, tot er uiteindelijk in 1996 nog maar één station over was: Polarfront (ook bekend als weerstation Mike) tussen Noorwegen en IJsland. Eigenlijk zijn de weerschepen nog altijd een gemis voor de meteorologen, omdat de weerballon, die tegenwoordig twee keer per dag metingen in de atmosfeer tot 25 km hoogte doet, nog steeds niet door een satelliet kan worden vervangen.

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Posities van weerschepen in de noordelijke Atlantische oceaan

Het weerschepennetwerk heeft zijn ontstaan mede te danken aan de Tweede Wereldoorlog, omdat de Geallieerden waarnemingen nodig hadden uit het gebied boven de noordelijke Atlantische Oceaan. Op een conferentie in 1946 werd het belang van dergelijke waarnemingen onderstreept.[1]

De ICAO richtte in 1946 een netwerk op van dertien weerstations op de oceaan. De overeenkomst over de weerstations eindigde in 1996. Het weerschip Polarfront van het Noorse Meteorologische Instituut was het laatste nog operationele weerschip tot 28 november 2009 en was gesitueerd op de poolcirkel tussen IJsland en Noorwegen.[2]

Rijksluchtvaartdienst (RLD) en KNMI[bewerken | brontekst bewerken]

Nederland kocht twee Amerikaanse fregatten, die werden omgedoopt en aangepast tot de weerschepen Cirrus en Cumulus, waarmee de RLD en het KNMI officieel vanaf 1947 zouden deelnemen aan het waarnemingsnet. Rederij Van Nievelt Goudriaan & Co zorgde voor de bemanning, de bevoorrading en het onderhoud van de schepen. De Cirrus bleef tot 1970 in de vaart en de eerste Cumulus tot 1963. In 1963 werd een nieuwe Cumulus gebouwd door scheepswerf Gebr. van der Werf in Nijmegen.[3] In 1985 maakte zij haar laatste tocht met KNMI-waarnemers aan boord. Tot juni 1996 voer zij onder Engelse vlag en daarna werd ze teruggegeven aan Nederland. Zij werd verkocht en in 1998 omgebouwd tot Saudisch privéjacht Salem, onder de vlag van Gibraltar met als thuishaven Palma de Mallorca.