Watergateschandaal

Nixon verlaat het Witte Huis na zijn aftreden
Het Watergatecomplex

Het Watergateschandaal of de Watergate-affaire was een Amerikaans politiek schandaal in de jaren 70 van de twintigste eeuw, waarbij bleek dat ongeoorloofde methodes waren gebruikt tijdens de campagne voor de presidentsverkiezingen van 1972. Het schandaal leidde in 1974 uiteindelijk tot het aftreden van president Richard Nixon.

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Campagne presidentsverkiezingen[bewerken | brontekst bewerken]

In november 1972 won Republikein Richard Nixon de Amerikaanse presidentsverkiezingen van de Democratische kandidaat George McGovern. Een jaar eerder lagen de verhoudingen nog heel anders. In het Democratische kamp was de linkse McGovern kansloos tegen de gematigde senator Edmund Muskie. Deze laatste leek kansrijk tegen de impopulaire president Nixon, die zijn belofte om de Vietnamoorlog te beëindigen niet had waargemaakt.

Tijdens de campagne gebeurden er vreemde dingen. De Republikeinen leken de strategie van Muskie precies te kennen. In hun speeches kwam informatie naar buiten uit het campagneteam van de Democraten, wat Muskie tot wanhoop dreef. George McGovern, die nergens weet van had, profiteerde van de verzwakking van Muskie en won de ene na de andere voorverkiezing, en ten slotte de nominatie.

En daar was het Nixon om te doen geweest. McGovern was veel te radicaal om ook maar enige kans te maken. Bovendien kreeg ook hij nu last van de inside-information waarover de Republikeinen leken te beschikken.

Watergate[bewerken | brontekst bewerken]

Vijf maanden voor de verkiezingen, in de nacht van 17 juni 1972, werden vijf mannen gearresteerd tijdens een inbraak in het hoofdkantoor van de Democratische Partij, in het Watergatecomplex te Washington. Doel van de inbraak was waarschijnlijk het plaatsen van afluisterapparatuur, al werd ook gespeculeerd dat de inbraak was bedoeld om belastende papieren in handen te krijgen over betalingen van Howard Hughes aan Nixon, en om de Democraten met Hughes in verband te brengen. Larry O'Brien, de voorzitter van het campagneteam van de Democraten in wiens kantoor werd ingebroken, was sinds 1968 een betaalde lobbyist voor Hughes. Later zou blijken dat de inbrekers op 28 mei 1972 hun eerste bezoek brachten aan het hoofdkantoor. Daarbij werden documenten gefotografeerd en er werd afluisterapparatuur geplaatst. Directeur John Mitchell van het Republikeinse comité voor herverkiezing van de president (Committee to Re-elect the President; CREEP) was niet tevreden met de resultaten en liet de inbrekers nogmaals een bezoek brengen, waarbij het doel was beter materiaal in handen te krijgen.

Veroordeling[bewerken | brontekst bewerken]

Een jaar later werden de vijf inbrekers, plus Gordon Liddy en E. Howard Hunt, door rechter John Sirica schuldig bevonden aan de inbraak. Door met name de journalisten Bob Woodward en Carl Bernstein van The Washington Post kwam de werkelijke toedracht van de inbraak boven water. De verslaggevers ontdekten dat de inbraak slechts een onderdeel was van een geheime operatie, geleid door president Richard Nixon, om de verkiezingscampagne van de Democraten te dwarsbomen. De president beweerde echter bij hoog en laag niets met de illegale acties van doen te hebben.

Woodward en Bernstein schreven op dat moment al maanden over de Watergate-affaire. Het spoor dat de verslaggevers volgden bracht hen steeds hoger op de politieke ladder. Op een gegeven moment leidde het zelfs direct door de poorten van het Witte Huis: de persoonlijke assistent en advocaat van de president gaven opdrachten om de Democratische campagne te saboteren.

Door het speurwerk van de jonge Woodward en Bernstein werden de banden tussen de inbraak en het Republikeinse comité voor herverkiezing van de president duidelijk, alsmede illegaal handelen bij het financieren van zijn verkiezingscampagne van 1972. Ook werd aangetoond dat president Nixon routinematig bandopnamen van zijn vergaderingen en telefoongesprekken bijhield. Nixon zelf bleef zijn onschuld volhouden. Toen de geluidsbanden werden opgeëist, ontsloeg hij speciaal aanklager Archibald Cox die deze procedure niet wilde laten stopzetten, hetgeen Nixon verder in moeilijkheden bracht.

Aftreden[bewerken | brontekst bewerken]

Ontslagbrief van Nixon

In 1973 werden de gevolgen van het schandaal voelbaar in het Witte Huis. Op 30 april 1973 vroeg Nixon zijn twee belangrijkste adviseurs Bob Haldeman en John Ehrlichman om op te stappen. Beiden werden uiteindelijk aangeklaagd wegens onder meer meineed en kregen een gevangenisstraf opgelegd. Tegelijkertijd werd Witte Huis-advocaat John Dean de wacht aangezegd.

In 1974 oordeelde het Hooggerechtshof dat de bandopnamen vrijgegeven moesten worden. Hiermee werd de betrokkenheid van Nixon (en zijn campagnestaf) bij zowel de inbraak als bij het verdoezelen van de gebeurtenissen bewezen, hoewel er een belangrijke passage gewist bleek te zijn. Om een impeachment te voorkomen trad Nixon op 9 augustus 1974 af. Zijn opvolger Gerald Ford verleende hem amnestie voor alle strafbare feiten die hij tijdens zijn presidentschap had of zou hebben begaan.

In 2003 verklaarde Jeb Magruder, speciale assistent van Nixon en leider van het comité tot herverkiezing van de president, dat Nixon niet alleen betrokken was bij de verdoezeling van de Watergate-inbraken, maar er ook telefonisch opdracht toe had gegeven.

Gevolgen[bewerken | brontekst bewerken]

Een van de gevolgen van het Watergateschandaal was dat China hierdoor nadien geen supermacht werd omdat de toezeggingen gedaan door Henry Kissinger aan Mao (tijdens de voorafgaande besprekingen in juli 1971 voor het bezoek van Nixon aan China) niet meer waar gemaakt konden worden. Het betrof namelijk de opheffing van het wapenembargo en het embargo op levering van geavanceerde technologie aan China.[1]

"Deep Throat"[bewerken | brontekst bewerken]

Het Watergateschandaal betekende de doorbraak van de journalisten Bob Woodward en Carl Bernstein, die voor The Washington Post het schandaal blootlegden. Ze kregen informatie van iemand die onbekend was gebleven en "Deep Throat" werd genoemd. Woodward en Bernstein deden het Watergateschandaal uit de doeken in hun boeken All The President's Men[2][3] en The Final Days.

Ook journalist Hunter S. Thompson schreef veel over het Watergateschandaal. Hij dacht ten onrechte dat Gordon Liddy "Deep Throat" moest zijn geweest.

Daags na het aftreden van Nixon drukte The Washington Post op haar banenpagina een levensgrote foto af van Gerald Ford, met als opschrift hun bekende motto voor de succesverhalen van diezelfde pagina: "I got my job through the Washington Post".

Op 31 mei 2005 onthulde de voormalige FBI-onderdirecteur Mark Felt dat hij "Deep Throat" was geweest. Dit werd door Woodward, Bernstein en anderen bevestigd in The Washington Post.

Trivia[bewerken | brontekst bewerken]

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

Zie de categorie Watergate scandal van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.