Universalisme (theologie)

Universalisme is de universele redding of apokatastasis. Deze doctrine van de alverzoening gaat ervan uit dat alle mensen uiteindelijk gered zullen worden, dat wil zeggen verzoend zullen worden met God. In het christendom wordt deze verzoening verbeeld door de toegang tot de hemel na de dood, eventueel met een (louterings)fase in het vagevuur of het uitboeten van een straf in de hel. Het debat tussen particularisme en universalisme vormt een hoofdthema van de (post)moderne filosofie en religiewetenschappen en is als thema ook in alle wereldgodsdiensten doorgedrongen.

Christelijk universalisme[bewerken | brontekst bewerken]

De christelijke variant van het universalisme gaat in ieder geval terug tot de kerkelijke schrijver Origenes (185-253/254).[1][2][3] In hoeverre de leer wel of niet de invloed heeft ondergaan van het stoïcisme of middenplatonisme is niet geheel duidelijk:

Before Christianity, no religion or philosophy had ever maintained it, not even Plato or mystery religions. Outside Christianity, in the Patristic age, only some Neoplatonists, such as Macrobius and Proclus, seem to have maintained it, but only when “pagan” Neoplatonism was a sort of parallel to Christianity, and in any case in a different way from the Patristic doctrine of apokatastasis (e.g. excluding the resurrection, as I mentioned).[2]:819[4]

Mogelijk werd het universalisme ook al in de periode voor Origenes geleerd (Clemens van Alexandrië). Dat het universalisme een algemeen gangbare theologische opvatting was ten tijde van het vroege christendom staat niet ter discussie. De vraag is hoeveel aanhang de leer had onder kerkelijke schrijvers, kerkvaders of het gewone kerkvolk.[5] De christenen in de oudheid waren grotendeels afkomstig uit de eenvoudige standen, enkele uitzonderingen daargelaten, en stonden sterk onder de invloed van pagane denkbeelden, dus het is zeer wel mogelijk dat de hellenistische gedachten over de hel (een plek voor de verdoemden) kritiekloos over zijn genomen.[6][7] Anderzijds dient te worden vastgesteld dat in de catacomben er geen (of nauwelijks) afbeeldingen van hellestraffen, foltering in het hiernamaals, zijn overgeleverd.[8] De classica Ramelli ontkent enige hellenistische beïnvloeding,[9] terwijl Bauckham juist wel uitgaat van sterke beïnvloeding.[10] Hanson, een Amerikaanse theoloog uit de negentiende eeuw is van mening dat niet de leer van de alverzoening en het universalisme een platoons of stoïsch denkbeeld is, maar dat juist de leer van het eeuwige lijden in de hel afkomstig is uit allerlei voor-christelijke voorstellingen.[11] Het universalisme werd in de zesde eeuw door de Kerk verboden.

De inhoud van het vroeg-christelijke leer van het universalisme kan als volgt kort worden samengevat: ontkenning van de eeuwigdurende hel. Hierbij moet worden opgemaakt dat men de hel zelf en ook de verschrikkelijke straffen die men zal ondergaan in deze plaats werden niet ontkend, alleen werd ontkend dat de hel en de helle straffen eeuwig zouden duren. Hierin onderscheidt het zich van het latere universalisme, waarin soms ook het bestaan van een hel wordt ontkend.

Opvallend is dat er tijdens de Reformatie, toen alle dogma's tegen het licht werden gehouden, blijkbaar geen enkele reformator twijfelde aan het bestaan van een eeuwigdurende hel.[12] Pas in de achttiende eeuw beleefde het universalisme een grote opleving. Het hoogtepunt werd bereikt in de negentiende eeuw in de Verenigde Staten van Amerika waar de Universalist Church of America een niet aflatende stroom aan boeken en traktaten publiceerde waarin op Schriftuurlijke gronden het bestaan van een eeuwige folterplaats ontkende of (vooral in de vroege periode van het Amerikaanse universalisme) de beperkte duur van de hel werd geleerd.[13] Men trok openlijk de bewering van orthodoxe christenen in twijfel dat hun ontkenning van de (eeuwige) hel gebaseerd zou zijn op een soort wensdenken en verdacht de orthodoxe christenen er juist van dat hun liefde tot God niet werkelijke liefde kon zijn, omdat deze gebaseerd is op angst (voor een straffende God).

Omdat de gematigde kerkgenootschappen (protestants, katholiek) weliswaar de leer van de eeuwigdurende hel handhaven, maar de hel nu beschouwen als een gemoedstoestand waarin de ongelovige of slechte mens in het hiernamaals de liefde van God zal ontberen en de laatste decennia minder de nadruk leggen of de hel, maar meer op het leven hier op aarde, is het universalisme (dat immers een deel van zijn bestaansrecht kan ontlenen als reactie op de voortdurende nadruk op een straffende God zoals geleerd werd in de kerken) als theologisch denkbeeld weer op de achtergrond geraakt. De opkomst van protestantse fundamentalistische en evangelische stromingen waar de Bijbel letterlijk is geïnspireerd en zoveel mogelijk woordelijk moet worden geloofd, neemt de hel als plek waar de ongelovige tot in de eeuwigheid fysieke en geestelijke marteling zal ondergaan, een prominente rol in. Meestal hangen deze fundamentalistische of evangelische kerken een arminiaanse theologie aan, waardoor het aantal geredden iets verruimd is, maar ook volgens deze kerken zal het overgrote deel van de mensheid na de dood het hellevuur wachten.

Overtuigde en hoopvolle universalisten[bewerken | brontekst bewerken]

Binnen het christendom bestaan grofweg twee soorten universalisten: overtuigde en hoopvolle. De eerste categorie bestaat uit christenen die overtuigd zijn dat het universalisme de juiste vorm van christelijk geloof is, de tweede categorie hoopt daarop.[14] Tot de eerste groep kunnen theologen en filosofen als Thomas Talbott, William Barclay[15], J.W. Hanson[16], F.D. Maurice en A.E. Knoch gerekend worden. Tot de tweede groep F.W. Farrar[17], Thomas Allin[18], Hans Kung, Karl Barth, Jürgen Moltmann en Paus Franciscus.

Hedendaagse theologen[bewerken | brontekst bewerken]

Abraham Heschel[bewerken | brontekst bewerken]

De joodse theoloog, filosoof en rabbijn Abraham Joshua Heschel (1907-1972) benadrukt dat het thema van uitverkiezing het universele karakter, ofwel de eenheid van de geschiedenis in het Jodendom steeds een belangrijke plaats heeft gehad. In zijn boek De Profeten beschouwt hij de profeet als de eerste universele mens in de geschiedenis, omdat hij is gericht op en zich richt tot alle mensen. De eerste die uitgaat van de eenheid van alle mensen is niet de heerser maar een profeet. In Jeremia (28:8) zegt deze profeet tegen Chananja dat profeten er sinds eeuwen zijn geweest en hebben geprofeteerd tot vele landen en tot grote koninkrijken. Jeremia ziet zich staan in een traditie waarin ook hij is aangesteld als profeet voor de volkeren"(Jer. 1:5) en niet alleen voor Israël. Zo ook spreekt Jesaja profetieën uit die betrekking hebben op vele naties. Heschel is van mening dat bij de oude joodse profeten het idee van één geschiedenis is geboren:

Elke afzonderlijke gebeurtenis of situatie wordt betrokken op Hem die regeert over alle naties.[19]

Maar er zijn tot op vandaag ook joodse stemmen die het universalisme juist een bedreiging achten voor de eigen, exclusieve identiteit. De Britse rabbijn en taal- en geschiedkundige Nicholas de Lange (1944) stelt in zijn inleiding op het jodendom dat het 19de-eeuwse universalisme van de Verlichting – dat de civiele gelijkheid van alle joden in de Europese samenleving aankondigde – ‘de machtigste vijand van de natie’ vormt. Volgens De Lange gaat de dreiging van het universalisme voor de joden uit bóven de dreigingen die uitgaan van assimilatie, individualisme, verstrooiing, fragmentatie en zelfs van genocide.[20]

Jacques Dupuis[bewerken | brontekst bewerken]

In zijn belangrijkste werk, Towards a Christian Theology of Religious Pluralism (1997) probeerde de jezuïet Jacques Dupuis (1923-2004) een theologische uitwerking te geven aan het verlangen naar wederzijds respect en samenwerking tussen de religies zoals die door Vaticanum II waren uitgesproken. Dupuis getuigde van een universalisme op basis van eerbied voor andere religies, zij het binnen de grenzen van de eigen identiteit. Hij leidde tot kritiek op zijn werk vanuit de Vaticaanse Congregatie voor de Geloofsleer.[21]

Hamid Dabashi[bewerken | brontekst bewerken]

Hamid Dabashi, hoogleraar Iraanse Studies aan de Colombia Universiteit in New York, vindt dat een op de toekomst gerichte bevrijdingstheodicee van moslims alle exclusiviteit zal moeten laten varen. Ze moet realistisch zijn en uitgaan van een islam die terugwijkt in het weefsel van de samenleving in algemene zin. Wie nu toch nog meent vanuit dé islam een confronterende dialoog met hét Westen te moeten voeren, zoals Tariq Ramadan nog ambieert, is volgens Dabashi ‘niet van deze tijd’. De kernwaarden en begrippen waar zijn bevrijdingstheodicee van uitgaat, zijn dan ook: diversiteit en schakering (van de werkelijkheid), alteriteit (in de zin van het vermogen tot het verwisselen van het eigen perspectief met dat van de ander) en dat zonder de pretentie het kwaad in de wereld nog ergens te kunnen lokaliseren. Moslims zullen juist moeten leren leven met de schaduwen van de waarheid. Hij verwerpt daarom ook het islamistisch juridicalisme.

Met zijn inclusieve, soms bijna pluralistische posities zet Dabashi de vertrouwde manieren van denken binnen de islam op scherp. Hij daagt er tegelijkertijd de ideologische exclusiviteit van sommige Europese filosofen mee uit en tart zo ook de exclusiviteit van een ‘joodse’ staat.[22]

Hedendaagse filosofen[bewerken | brontekst bewerken]

Sjaak Koenis[bewerken | brontekst bewerken]

De Nederlandse filosoof Sjaak Koenis, die concludeert dat een land dat niet uitgaat van het bezit van één veronderstelde, exclusieve identiteit of ziel van de natie, een hogere graad van tolerantie kan ontwikkelen dan een land dat dat wel doet, en dat er binnen een dergelijk land beter kan worden nagedacht over het gemeenschappelijke ethos.[23]

Peter Sloterdijk[bewerken | brontekst bewerken]

De Duitse filosoof Peter Sloterdijk roept in een pluralistisch, nivellerend betoog de monotheïstische religies op de overgang te maken van militant universalisme naar een beschaafd universalisme. Hij noemt dat desuprematisering en een minuscule beweging die een wereld van verschil maakt. Sloterdijk brengt als filosoof de apostel Paulus (ca. 3-ca. 64/67) naar voren als grondlegger van een nieuw verenigingsmodel ofwel de gemeenschap der heiligen die het etnocentrisme afwijst. Maar voor Sloterdijk staat vast dat Paulus zich hierbij schuldig maakte aan een vijandige overname van de Tenach die hij voor christelijke doeleinden zou hebben geïnstrumentaliseerd – en zo in feite de omstreden substitutietheologie introduceerde, die het jodendom overbodig verklaarde en de kerk in de plaats stelde van het jodendom.[24]

Alain Badiou[bewerken | brontekst bewerken]

De atheïstische filosoof Alain Badiou komt in het universalisme/particularisme-debat daarentegen tot een regelrechte rehabilitatie van Paulus als de eerste ‘beschaafde universalist’. De apostel belichaamt bij hem het waarheidsproces van de voortgaande universaliteit. Badiou plaatst diens getuigenis lijnrecht tegenover Nietzsche die wars was van Paulus egalitaire mensopvatting en universalistische wereldbeschouwing. Badiou schuift Paulus naar voren, om het postmoderne denken te bekritiseren dat volgens hem veel te geringschattend is over het streven naar gelijkheid en gerechtigheid-voor-allen en over het daaruit voortvloeiende anti-multiculturele vertoog van deze tijd. Het bracht hem in botsing met de filosoof Alain Finkielkraut, die zich stoorde aan de opvatting van Badiou dat de idee van een nationale identiteit in essentie ‘een reactionair concept’ is. Finkielkraut, criticus van het multiculturalisme, vatte Badiou’s kritiek op als een ontkenning van zijn particuliere, joodse wortels.[25]

Charles Taylor[bewerken | brontekst bewerken]

Ook de katholieke Canadese filosoof Charles Taylor brengt Paulus ter sprake door diens jood noch Griek-verklaring te lezen als de sterke morele aantrekkingskracht van een nieuwe, minder overvolle, meer universele en broederlijke ruimte. Die is volgens Taylor als streven binnen de geschiedenis van de mensheid een duurzame, nastrevenswaardige constante geworden. Paulus werd, in het kader van dit onderzoek, voor hem een steeds intrigerender persoonlijkheid, te meer toen bleek hoezeer hij voor sommige joodse en moslimdenkers, maar ook weer niet voor allen, nog steeds een steen des aanstoots kan zijn.[26]

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]