Hendrikus Colijn

Hendrik Colijn
Hendrikus Colijn
Algemene informatie
Volledige naam Hendrikus Colijn
Geboren 22 juni 1869
Geboorteplaats Burgerveen
Overleden 18 september 1944
Overlijdensplaats Ilmenau
Partij ARP
Politieke functies
1909–1911, 1922–1923,
1929–1933, 1937
Lid Tweede Kamer
1911–1913 Minister van Oorlog
1912–1913 Minister van Marine
1914–1920, 1926–1929,
1939–1944
Lid Eerste Kamer
1920–1933, 1939–1941 Voorzitter Centraal-Comité ARP-kiesverenigingen
1920–1944 Politiek leider ARP
1922, 1925, 1929, 1933,
1937
Lijsttrekker Tweede Kamerverkiezingen
1922–1923, 1929–1933 Fractievoorzitter TK
1923–1926, 1939 Minister van Financiën
1925–1926, 1933–1939 Voorzitter ministerraad
1925, 1933–1937 Minister van Koloniën
1926–1929 Fractievoorzitter EK
1934, 1939 Minister van Economische Zaken
1935 Minister van Waterstaat
1935–1937 Minister van Defensie
1937 Minister van Buitenlandse Zaken
1937–1939 Minister van Algemene Zaken
Portaal  Portaalicoon   Politiek
Nederland

Hendrikus (Hendrik) Colijn (Burgerveen, 22 juni 1869Ilmenau, 18 september 1944) was een Nederlands militair, topfunctionaris en politicus van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). Van 1925 tot 1926 en van 1933 tot 1939 was hij in vijf kabinetten minister-president van Nederland (kabinetten Colijn I, II, III, IV en V).

Levensloop[bewerken | brontekst bewerken]

Alhoewel geboren in de Haarlemmermeer, groeide Colijn op in het Land van Heusden en Altena. Zowel zijn ouders als grootouders kwamen daarvandaan en hadden er een nering als landbouwer (gehad). In het in deze noordelijkste streek van Noord-Brabant gelegen dorpje Uitwijk zat hij op de lagere school.

Hij behoorde oorspronkelijk tot de Christelijke Gereformeerde Kerken, een orthodox-calvinistisch kerkgenootschap met bevindelijke trekken. Toen deze voor het overgrote deel met de dolerenden, die zich in 1886 van de Nederlandse Hervormde Kerk hadden afgescheiden, in 1892 samengingen in de Gereformeerde Kerken in Nederland, voegde ook Colijn zich bij dit nieuwe gereformeerde kerkgenootschap.

Hij volgde vanaf 1883 een opleiding aan de christelijke kweekschool in Nieuw-Vennep. In deze plaats had hij ook zijn eerste betrekking: van 1884 tot 1886 werkte hij er als hulponderwijzer.

Militaire loopbaan[bewerken | brontekst bewerken]

Colijn ambieerde echter een loopbaan in een andere richting. Daarom volgde hij van 1886 tot 1890 een militaire opleiding bij het instructiebataljon te Kampen, tot 1892 gevolgd door een hoofdcursus officiersopleiding, eveneens in Kampen. Van 1892 tot 1909 was hij als KNIL-militair in het toenmalige Nederlands-Indië gelegerd, voornamelijk in Atjeh.

Lombok Expeditie, 1894[bewerken | brontekst bewerken]

Colijn nam in 1894 deel aan de Expeditie naar Lombok[1][2] waarbij veel burgerslachtoffers vielen. Zelf was hij als officier bij de gepleegde wreedheden betrokken. Dat blijkt onder meer uit een lang na zijn dood gepubliceerde brief over de aanval in Tjakra Negara, waar, naar Balinees gebruik, ook de vrouwen in de verdediging meevochten, soms met hun kind op de arm:[3]

Ik heb er een vrouw gezien die, met een kind van ongeveer 1/2 jaar op den linkerarm, en een lange lans in de rechterhand op ons aanstormde. Een kogel van ons doodde moeder en kind. We mochten toen geen genade meer geven. Ik heb 9 vrouwen en 3 kinderen, die genade vroegen, op een hoop moeten zetten, en zo dood laten schieten. Het was onaangenaam werk, maar 't kon niet anders. De soldaten regen ze met genot aan hun bajonetten. 't Was een verschrikkelijk werk. Ik zal er maar over eindigen.[4]

Voor zijn optreden ontving hij in augustus 1895 de Militaire Willems-Orde.

H. Colijn als kapitein van het Korps Marechaussee te Atjeh

Naar Atjeh[bewerken | brontekst bewerken]

In de periode van "het Verraad van Teukoe Oemar' (29 maart 1896) werd Colijn van Groot Atjeh overgeplaatst naar Poeloe Raja, een eiland vlak voor de westkust van Atjeh dat als een veilige uitvalsbasis diende voor patrouilles op het vasteland aan de westkust. Colijn omschreef deze locatie als de meest veilige plaats van Atjeh. Zijn verblijf op Poeloe Raja was van korte duur, want eind 1896 werd Colijn overgeplaatst naar de havenplaats Sabang op het eiland Poeloe Weh. Hij bleef hier tot oktober 1897 als bestuurder. Van november 1898 tot mei 1899 was Colijn civiel gezaghebber van de afdelingen Indrapoeri en Seulimeun te Groot-Atjeh (zie afbeelding van zijn huis te Seulimeun).

Westkust Atjeh[bewerken | brontekst bewerken]

In 1898 kwam Tapa Toean (westkust Atjeh) aan de beurt voor een militaire bezetting met een officier als besturend ambtenaar aan het hoofd. Voor deze verantwoordelijke functie werd de 1e luitenant der Infanterie H. Colijn uitverkoren om hier met 60 militairen een nieuwe post op te zetten. In deze nieuwe onderafdeling, die zich uitstrekte van Koeala Bateë tot aan de streek Troemon, moest Colijn met zijn ondergeschikten 'orde scheppen'. Op 3 juni 1899 kwam Colijn aan te Tapa Toean. Hij was Civiel & Militair Gezaghebber van Tapa Toean tot omstreeks oktober 1901. In 1901 werd hij wegens bijzondere verdiensten tot kapitein bevorderd. Hij werd in Tapa Toean opgevolgd door de kapitein M.J.J.B.H. Championi, ook een van Van Heutsz' parels op civiel en militair gebied.

Noordkust Atjeh[bewerken | brontekst bewerken]

Van 9 april tot 9 juli 1902 was hij vervolgens belast met het bestuur over de onderafdeling Lho Seumaweh (noordkust van Atjeh). Van 29 juni tot begin september 1902 was kapitein H. Colijn commandant van de vliegende colonne die vanuit de noordkust een tocht naar de binnenlanden maakte. De colonne leverde op de Hoogen Boer Intem-Intem (centraal Atjeh) een zwaar gevecht. Vanaf 20 april 1903 was hij wederom belast met het bestuur over de onderafdeling Lho Seumaweh. In 1903 droeg een vliegende colonne onder commando van Colijn die in de Kroeeng Pasé (noordkust Atjeh) ageerde, ertoe bij dat het machtige hoofd der Moekims XXII, Panglima Polèm II met 150 volgelingen te Lho Seumawe op 6 september 1903 zich onderwierp aan het Nederlandse gezag. Dit werd gezien als een enorme overwinning voor generaal Van Heutsz. In 1904 werd hij als beloning voor zijn verdiensten adjudant van generaal Van Heutsz. In 1904 ging hij met verlof naar Nederland, waar hij ontvangen werd door koningin Wilhelmina en koningin Emma.

Centraal Atjeh[bewerken | brontekst bewerken]

Na terugkomst te Atjeh werd Colijn assistent-resident van de Gajo- en Alaslanden. In navolging van de bekende tocht door de luitenant-kolonel G.C.E. van Daalen volgde onder commando van Colijn nog een dergelijke tocht naar de Gajo-, Alas- en Pakpak Bataklanden in de periode van 28 oktober 1904 tot en met 6 maart 1905. In april 1905 schreef Colijn een bestuursplan voor het Meer- en Dorotgebied. Hierin werden uitgebreide instructies voor de bestuurders vastgesteld. Conform dit plan kwam er een vast bivak met vier brigades van de 4e Divisie van het Korps Marechaussee te voet, 2 officieren en een dokter aan het Laut Tawar (centraal Atjeh). De oudste officier trad op als civiel bestuurder van het merengebied en aangrenzende gebieden. Samarkilang en Serbodjadi werden niet permanent bezet, maar er diende wel te worden gepatrouilleerd door de colonnes uit Lho Seumaweh (noordkust), Idi (oostkust) en Koeala Simpang (oostkust).
In 1907 verliet hij de militaire dienst met de rang van majoor.

Uit dienst[bewerken | brontekst bewerken]

Hendrikus Colijn, minister van Oorlog (1913)

In 1907 werd Colijn benoemd tot secretaris van het gouvernement van Nederlands-Indië. Hij maakte in deze periode vele reizen door de hele Indonesische archipel. De vrucht van deze jaren is zijn uitvoerige studie Politiek beleid en bestuurszorg in de Buitenbezittingen (1907). Hij werd in 1910 namens de ARP lid van de Tweede Kamer voor het district Sneek. In 1911 volgde hij de afgetreden minister van Oorlog op, maar na de nederlaag van de coalitie in 1913 ging hij het bedrijfsleven in.

Zakelijke loopbaan[bewerken | brontekst bewerken]

Colijn sloot in 1914 een tienjarig miljoenencontract met de Bataafse Petroleum Maatschappij. Zodoende was hij niet beschikbaar toen koningin Wilhelmina hem in 1918 aan het hoofd wilde van een nieuwe confessionele regering.

Politieke loopbaan[bewerken | brontekst bewerken]

Colijn in de jaren dertig
(foto Franz Ziegler)

Hij hield contact met de Nederlandse politiek als lid van de Eerste Kamer. Na de dood van Abraham Kuyper werd Colijn voorzitter van de ARP en hoofdredacteur van het ARP-partijorgaan De Standaard. Zodoende werd hij de partijleider van de ARP.

Op 11 augustus 1923 werd hij geïnstalleerd als minister van Financiën in het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck II, ter vervanging van Dirk Jan de Geer die tijdens de Vlootcrisis zijn ontslag had aangeboden.

Zijn eerste periode als voorzitter van de ministerraad was van 1925 tot 1926. In dat kabinet bekleedde hij nog steeds de post van minister van Financiën. Daarna werd hij opnieuw Eerste Kamerlid.

In 1929 keerde Colijn terug in de Tweede Kamer als voorzitter van de ARP-fractie. Hij bekleedde die functie totdat hij in 1933 opnieuw voorzitter van de ministerraad werd. Er zouden in totaal vijf kabinetsperiodes volgen onder zijn leiding, waarin hij in de eerste twee tevens minister van Koloniën was, en in de laatste twee minister van Algemene Zaken. Zijn laatste regeringsperiode duurde overigens slechts twee weken: dat kabinet werd bij de regeringsverklaring weggestemd door een motie van RKSP-fractievoorzitter Deckers.

Tijdens de financiële crisis van de jaren '30 voerde Colijn een strakke bezuinigingspolitiek, waarbij voornamelijk werd bezuinigd op ambtenarensalarissen en onderwijs. De verlaging van de werklozensteun mondde uit in het Jordaanoproer van 4 juli 1934, waarbij vijf doden vielen. Zijn hoofddoel, de handhaving van de gouden standaard, om zo de gulden niet te hoeven devalueren, moest hij echter op 27 september 1936 opgeven.

'Ga maar rustig slapen'[bewerken | brontekst bewerken]

Fragment uit de radiotoespraak

Na de Duitse herbezetting van het Rijnland, die een schending was van het Verdrag van Locarno, hield Colijn op 11 maart 1936 een befaamde radiotoespraak. Hij wees op de internationale spanningen en kondigde aan dat winterlichting '35 langer onder de wapenen zou blijven. Dit was, aldus Colijn, slechts voorzorg. "Daarom maan ik nog eens aan om zich niet te laten verontrusten." Hij beëindigde zijn radiorede zo:

Ik verzoek den luisteraars dan ook om wanneer ze straks hunne legersteden opzoeken, even rustig te gaan slapen als ze dat ook andere nachten doen. Er is voorshands nog geen enkele reden om werkelijk ongerust te zijn. En daarmee, geachte luisteraars, laat ik u over aan de verpozing die de radio u pleegt te bieden. Goedenavond.

— 1936

Naar deze uitspraak werd later vaak verwezen alsof Colijn "aan de vooravond van de Duitse bezetting" (dus april of mei 1940, toen hij geen minister meer was) nog over rustig gaan slapen zou hebben gesproken, maar dat is onwaar.

De dienstplichtigen van de regimenten infanterie en van het regiment wielrijders, zo'n 6000 man, zwaaiden niet af op 14 maart, maar vijf weken later.[5]

Tweede Wereldoorlog[bewerken | brontekst bewerken]

Gedenkteken van Colijn in Ilmenau

In 1940 vluchtte de Nederlandse regering naar het Verenigd Koninkrijk, nadat Nederland werd bezet door de Duitsers. Colijn veroordeelde deze vlucht in scherpe bewoordingen. Hij verwoordde zijn standpunten in een brochure getiteld Op de grens van twee werelden, die half juli 1940 in druk verscheen. Hij riep daarin op de realiteit van de Duitse overmacht te aanvaarden:

Het alles domineerende feit is dan, dat, tenzij er werkelijke wonderen gebeuren, het vasteland van Europa in de toekomst geleid zal worden door Duitschland. [...] Moeten we in die richting nu zelf meewerken of moeten we gelaten afwachten, wat er over ons beschikt wordt? Wij kiezen uit volle overtuiging voor het eerste. Omdat er zooveel op het spel staat.

Hij wijzigde zijn standpunten later weer, toen de Duitsers zijn ARP met de andere partijen verboden. Met de Nederlandsche Unie wilde hij niets te maken hebben en hij steunde steeds meer het verzet tegen de Duitsers.

In 1941 werd Colijn als gevolg van zijn steun aan het verzet door de Duitsers gevangengezet, in eerste instantie in het Limburgse Valkenburg, later in nazi-Duitsland, eerst in Berlijn en vervolgens in Hotel Gabelbach te Ilmenau (Thüringen), waar hij samen met zijn vrouw verbleef en een grote mate van vrijheid genoot. Zelfs had hij hier contact met hoge nazi's.[6] Alhoewel op afstand verkerende van zijn vaderland, was hij op de hoogte van de kerkelijke perikelen, waarin de Gereformeerde Kerken destijds waren verwikkeld en die in 1944 tot een kerkscheuring - de Vrijmaking - zouden leiden. Hij kon weinig waardering opbrengen voor de Vrijgemaakten en hun voorman, de theoloog Klaas Schilder.[6]

In datzelfde jaar overleed Hendrikus Colijn halverwege september op 75-jarige leeftijd aan een hartverlamming in zijn ballingsoord. In 1947 werd hij herbegraven in 's-Gravenhage. In 2006 werd besloten in Ilmenau een gedenkteken voor hem op te richten. Bij de gedenksteen is een tekst geplaatst, waarop een samenvatting staat van zijn carrière en de reden waarom hij in Ilmenau verbleef.

Familie[bewerken | brontekst bewerken]

Colijn was in 1893 getrouwd met Helena Groenenberg (1867-1947) en zij hadden drie zonen. Het gezin woonde aan de Stadhouderslaan 151 in Den Haag. Twee van hun zonen kwamen om tijdens de bezetting van het toenmalige Nederlands-Indië door de Japanners. Een van de twee omgekomenen was de amateur-bergbeklimmer Anton Colijn (1894-1945). De andere zoon was Pieter Colijn (1903-1943) die door het Japanse leger in 1943 onthoofd werd wegens verzetsactiviteiten.

Helen Colijn (1920-2006)[7], kleindochter van Colijn en dochter van Anton Colijn, schreef een boek, De Kracht van een Lied, overleven in een vrouwenkamp, waarop de film Paradise Road uit 1997 is gebaseerd. Zij verbleef bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog met haar ouders en zusters in Nederlands-Indië. Samen met twee zusters werd zij vanaf 1943 geïnterneerd in meerdere vrouwenkampen op Sumatra. Ook haar moeder was geïnterneerd. Moeder en zusters overleefden deze oorlogstijd.

Hij had een broer die ook politicus was, Arie Colijn (1870-1932) geheten. Deze zat - eveneens voor de ARP - onder meer in de Tweede Kamer en was burgemeester van Nieuwer-Amstel.

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

Externe link[bewerken | brontekst bewerken]

Commons heeft mediabestanden in de categorie Hendrikus Colijn.
Voorganger:
W. (Wouter) Cool
Minister van Oorlog
1911-1913
Opvolger:
N. (Nicolaas) Bosboom
Voorganger:
J. (Jan) Wentholt
Minister van Marine a.i.
1912-1913
Opvolger:
J.J. (Jean Jacques) Rambonnet
Voorganger:
D.J. (Dirk Jan) de Geer
Minister van Financiën
1923-1926
Opvolger:
D.J. (Dirk Jan) de Geer
Voorganger:
S. (Simon) de Graaff
Minister van Koloniën a.i.
1925
Opvolger:
Ch.J.I.M. (Charles) Welter
Voorganger:
Ch.J.M. (Charles) Ruijs de Beerenbrouck
Voorzitter van de Ministerraad
1925-1926
Opvolger:
D.J. (Dirk Jan) de Geer
Voorganger:
S. (Simon) de Graaff
Minister van Koloniën
1933-1937
Opvolger:
Ch.J.I.M. (Charles) Welter
Voorganger:
T.J. (Timotheus Josephus) Verschuur
Minister van Economische Zaken
1934
Opvolger:
M.P.L. (Max) Steenberghe
Voorganger:
J.A. (Jacob Adriaan) Kalff
Minister van Waterstaat a.i.
1935
Opvolger:
O.C.A. (Otto) van Lidth de Jeude
Voorganger:
L.N. (Laurentius Nicolaas) Deckers
Minister van Defensie a.i.
1935-1937
Opvolger:
J.J.C. (Jannes Johannes) van Dijk
Voorganger:
A.C.D. (Andries Cornelis Dirk) de Graeff
Minister van Buitenlandse Zaken a.i.
1937
Opvolger:
J.A.N. (Jacob Adriaan Nicolaas) Patijn
Voorganger:
-
Minister van Algemene Zaken
1937-1939
Opvolger:
D.J. (Dirk Jan) de Geer
Voorganger:
Ch.J.M. (Charles) Ruijs de Beerenbrouck
Voorzitter van de Ministerraad
1933-1939
Opvolger:
D.J. (Dirk Jan) de Geer
Voorganger:
J.A. (Jacob Adriaan) de Wilde
Minister van Financiën a.i.
1939
Opvolger:
C.W. (Christiaan Wilhelm) Bodenhausen
Voorganger:
M.P.L. (Max) Steenberghe
Minister van Economische Zaken a.i.
1939
Opvolger:
M.P.L. (Max) Steenberghe