Groothertogdom Oldenburg

Großherzogtum Oldenburg
Lid van de Duitse Bond (1815–1866)
Lid van de Noord-Duitse Bond (1867–1871)
Staat in het Duitse Keizerrijk (1871–1918)

 Eerste Franse Keizerrijk 1814 – 1918 Vrijstaat Oldenburg 
Symbolen
(Details)
Kaart
Algemene gegevens
Hoofdstad Oldenburg
Oppervlakte 6.422 km²[1]
Bevolking 217.769 (1818)
262.171 (1837)
341.525 (1885)
483.042 (1910)[1]
Talen Duits
Religie 75-77% luthers
22-25% rooms-katholiek
0,4% joods
Kenteken O I, O II, O III
Politieke gegevens
Regeringsvorm Monarchie
Staatshoofd Groothertog
Dynastie Huis Oldenburg
Bondsdag 1 collectieve stem[2]
Bondsraad 1 stem
Rijksdag 3 afgevaardigden
Portaal  Portaalicoon   Duitsland

Het groothertogdom Oldenburg (Duits: Großherzogtum Oldenburg) was een Duitse staat die bestond van 1814 tot 1918. Het behoorde achtereenvolgens tot de Duitse Bond, de Noord-Duitse Bond en het Duitse Keizerrijk. Het land werd geregeerd door het huis Oldenburg, een jongere zijtak van het huis Holstein-Gottorp. De hoofdstad en het hof waren gevestigd in Oldenburg.

Het groothertogdom bestond uit drie van elkaar gescheiden landsdelen. De kern van het land was het hertogdom Oldenburg, gelegen aan de Noordzee en de benedenloop van de Wezer. Aan de Oostzee, in het oostelijke deel van Holstein, lag het veel kleinere vorstendom Lübeck met Eutin als hoofdstad. Het vorstendom Birkenfeld, het kleinste landsdeel, lag ongeveer 500 kilometer ten zuiden van Oldenburg in het Rijnland.

Tijdens de napoleontische oorlogen werd Oldenburg door Frankrijk bezet en geannexeerd. Na de nederlaag van Napoleon keerde de hertog terug naar zijn gebieden. Op het Congres van Wenen in 1815 werd Oldenburg tot groothertogdom verheven en uitgebreid met het vorstendom Birkenfeld. De groothertogen regeerden hun land als verlichte despoten, tot het land als gevolg van de revoluties van 1848 in 1849 een grondwet kreeg. Tijdens de Oostenrijks-Pruisische Oorlog in 1866 koos Oldenburg de zijde van Pruisen en in 1867 trad het land toe tot de Noord-Duitse Bond. Oldenburg werd in 1871 een van de deelstaten van het Duitse Keizerrijk. In de Novemberrevolutie van 1918, aan het einde van de Eerste Wereldoorlog, moest de groothertog aftreden en werd Oldenburg een Vrijstaat.

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Op het Congres van Wenen in 1815 wordt het hertogdom hersteld en tot groothertogdom verheven. Verder wordt er in het Rijnland een vorstendom Birkenfeld gevormd, dat in personele unie met Oldenburg wordt geregeerd. Sindsdien bestaat het groothertogdom uit drie delen:

De Nederlandse adellijke familie Bentinck was tot aan de Franse tijd heer over Varel en de heerlijkheid Kniphausen in Oldenburgs Friesland. Van 1818 tot 1823 wordt de familie het bestuur van Varel ontnomen. De kwestie Varel wordt beëindigd door de overeenkomst van Berlijn op 8 juni 1826. Kniphausen en Varel vallen onder de soevereiniteit van Oldenburg en de Bentincks krijgen dezelfde status als voorheen in het Heilige Roomse Rijk. De groothertog oefent de voormalige keizerlijke rechten uit.

In 1823 staat Rusland de heerlijkheid Jever af, zodat deze herenigd kan worden met Oldenburg. Op 14 februari 1842 vindt er een gebiedsruil plaats met de koning van Denemarken als hertog van Holstein: Ratekau komt aan Holstein en Gleschendorf aan Oldenburg.

Op 1 december 1853 wordt een klein gebied aan het koninkrijk Pruisen afgestaan. Op dit gebied wordt vervolgens Wilhelmshaven aangelegd. De Bentincks verkopen in 1854 hun grondbezit en hun overgebleven feodale rechten in Varel en Kniphausen.

In 1864 sterft de koninklijk Deense tak van het huis Oldenburg uit. Ook de groothertog van Oldenburg kan aanspraak maken op een deel van de erfenis. Hij ziet uiteindelijk af van zijn aanspraken. In een verdrag van 15-10-1866 krijgt hij daarvoor het ambt Ahrensbök, dat wordt afgesplitst van het hertogdom Holstein en gevoegd wordt bij het vorstendom Lübeck.

In 1867 treedt het land toe tot de Noord-Duitse Bond en in 1871 tot het Duitse Keizerrijk.[3] Met het aftreden van de laatste groothertog Frederik August tijdens de Novemberrevolutie op 11 november 1918 kwam er een einde aan het groothertogdom en ontstond de Vrijstaat Oldenburg.

Groothertogen[4][bewerken | brontekst bewerken]